-
1 freezing of prices
vastzetten van de prijzen -
2 wedge
n. wig; hoek, punt (v. taart)--------v. vastklemmen, vastzetten; een wig slaan; indringen, -duwen, -schuivenwedge1[ wedzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 wigvorm♦voorbeelden:→ thin thin/————————wedge2〈 werkwoord〉2 duwen ⇒ dringen, proppen♦voorbeelden:we were wedged (in) between the police and the rioters • we zaten ingeklemd tussen de politie en de relschoppers -
3 chock
n. stoot(blok), klos, klamp, remblok--------v. vastzetten, blokkeren, vastleggen; samenpersenchock1[ tsjok] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 blok ⇒ klos, klamp————————chock2〈 werkwoord〉1 vastzetten ⇒ blokkeren, vastleggen♦voorbeelden: -
4 skewer
-
5 amarrer
-
6 assujettir
assujettir [aasuuzĵettier]2 vastzetten ⇒ vastmaken, vasthechten♦voorbeelden:1. v1) onderwerpen (aan), verplichten (tot)2) vastzetten2. s'assujettir (à)v -
7 bloquer
bloquer [blokkee]3 groeperen ⇒ verenigen, samenvoegen♦voorbeelden:1 bloqué par la glace • vastgevroren, ingevrorenbloquer les prix • een prijzenstop afkondigenbloquer les salaires • de lonen bevriezen, een loonstop afkondigen1. v1) blokkeren2) vastzetten, vastleggen3) stoppen [bal]4) versperren, afsluiten5) verenigen2. se bloquervgeblokkeerd raken, vastlopen -
8 caler
caler [kaalee]2 〈 informeel〉 het opgeven ⇒ stoppen, er de brui aan geven ⇒ 〈m.b.t. eten〉 niet meer kunnen ⇒ 〈 bij verwaandheid〉 inbindenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 rechtzetten ⇒ vastzetten, stutten♦voorbeelden:♦voorbeelden:1. v1) (laten) afslaan [motor]2) het opgeven, stoppen4) vastzetten, stutten5) neerhalen2. se calerv -
9 coaguler
coaguler [ko.aaguulee]1 stollen ⇒ stremmen, klonterenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 doen stollen ⇒ stremmen, doen klonteren1. v(doen) stollen, stremmen2. se coagulerv1) stremmen, stollen2) verstijven, zich vastzetten -
10 implanter
implanter [ẽplãtee]♦voorbeelden:v1) vestigen2) invoeren3) implanteren4) planten (in), vastzetten (in) -
11 arretieren
arretieren♦voorbeelden: -
12 festlegen
-
13 закреплять
-
14 помещать
v -
15 прикреплять
vgener. aanzetten, hechten, vastzetten, aanhechten, aanlassen, aanslaan, bevestigen, vasthechten, vastklemmen, vastleggen, vastmaken -
16 сажать
vgener. (собаку на привязь) vastleggen, aanplanten, opsluiten, planten (растения), poten (растения), vastzetten (а тюрьму), zetten, aankweken, inplanten (растения), inschepen, neerzetten -
17 ставить в затруднительное положение
vgener. vastzettenRussisch-Nederlands Universal Dictionary > ставить в затруднительное положение
-
18 укреплять
vgener. verzwaren, bevestigen, omschansen, sterken, vastzetten, verankeren, verschansen, versterken, verstevigen -
19 cast
n. een groep acteurs (die deelnemen in een toneelstuk of musical); gips; scheel kijken--------v. gooien, werpen; vastzetten; nonsens vertellencast1[ ka:st] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 〈 benaming voor〉 iets wat geworpen wordt ⇒ lijn 〈 met kunstvlieg als aas〉; braakbal; afgeworpen huid3 gietvorm ⇒ model; afdruk5 neiging ⇒ hang, zweem(pje)♦voorbeelden:————————cast2♦voorbeelden:→ cast about cast about/, cast around cast around/1 (be/uit)rekenen ⇒ (be)cijferen, calculeren; optellen; trekken 〈 horoscoop〉♦voorbeelden:1 〈 benaming voor〉 werpen ⇒ (van zich) afwerpen; weggooien, uitgooien; laten vallen; afwerpen 〈 huid van dier〉; verliezen 〈 hoefijzer〉; neerkwakken; (ontijdig) bevallen van♦voorbeelden:cast ashore • op de kust/het strand werpena man cast in the right mold • iemand uit het goede hout gesneden -
20 clip
n. paperclip, wasknijper; knipsel; korte videofilm; (in computers) clip, fragment, het verkozen stuk van een grafisch dokument voor nadere bewerking; opladen van kogels; scherpe slag--------v. vastmaken; vastklemmen; klein hakken; perforerenclip1[ klip] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 knippende/scherende beweging ⇒ scheerbeurt, trimbeurt♦voorbeelden:a clip on the jaw • een kaakslag————————clip2II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 (bij)knippen ⇒ afknippen, kort knippen, trimmen; scheren 〈 schapen〉; uitknippen 〈 uit krant, film〉♦voorbeelden:the ticket was clipped to the programme • het kaartje zat met een paperclip aan het programma
Страницы